De wekker loopt vandaag wel heel vroeg af voor een vakantiedag. Ik word vaag wakker op het moment dat hij afgaat. Ik draai me nog even om maar ben bang om weer in slaap te vallen. Half 8 is het. Wat een vroeg uur op deze donkere bewolkte dag. Ik sta op en loop naar de balkondeur. De frisse wind waait me tegemoet. Na de laatste dagen waar de temperatuur boven de 30 graden uitkwam is dit een verfrissing. Ik snuif de vochtige, frisse lucht op en kijk naar de donkere wolken die met grote snelheid door de lucht razen. De bladeren van de bomen bewegen, de takken buigen zwaar mee met de wind. Ik kijk naar de bloeiende, zoet geurende planten op het balkon. De aarde is zwart van het vocht. De vorige dagen smeekten ze om water door de verzengende hitte, maar nu is er zichtbaar water in overvloed. Deze dag is anders dan voorgaande dagen……
Ik sta twijfelend voor mijn kledingkast. Zo besluiteloos ben ik nooit. Het is onduidelijk wat voor weer het wordt. Buienradar geeft aan dat daar waar ik naar toe ga het op de grens is van droog warm weer en van een regen- en onweersbuien. Ik besluit een makkelijk zomerjurkje aan te doen en kleren mee te nemen voor als de regenbuien losbarsten. Na de koffie is het tijd om op te stappen en ruim op tijd vertrek ik. Op de galerij ligt de inhoud van mijn vuilniszak verspreid dankzij de meeuwen. Ik zal dus eerst moeten opruimen.
De dag verloopt anders dan verwacht. Ik voel het. Een onzeker en onrustig gevoel maakt zich van mij meester. Na het opruimen moet ik me haasten om de trein te halen. Wonder boven wonder ben ik op tijd. Ik stap in de trein en we vertrekken. In Rotterdam moet ik overstappen. Normaal is er een tussenstation. Waarom nu niet? Opeens zijn we er. Ik heb opgelet en weet zeker dat we niet gestopt zijn. Wat is er aan de hand? Iedereen stapt uit. Ik loop naar de deur en herken het perron. Ik sta vertwijfeld en verbaasd op het perron om me heen te kijken en zie dat er bijna niemand staat. Er staat Rotterdam Centraal op de borden. Het moet dus goed zijn. Ik loop de trap af van het perron en zie dat ik me moet haasten om de aansluiting te halen. Net op tijd kom ik boven bij het andere perron om in de trein te springen. De controleur doet zijn mededelingen maar door gekraak van de luidspreker is hij onverstaanbaar. De trein staat stil. Ik zie een kind naar zijn moeder zwaaien. Hard, maar ook wat ongerust. Voor het eerst op reis met oma, voor het eerst zonder mama.. Dan vertrekt de trein. Het kind zwaait nog harder. En dan ineens staat de trein weer stil. Het is net of er met de tijd gespeeld wordt. Of de tijd vooruit en nu achteruit gezet wordt. Ik voel me onrustig, raar. Verloren in een zee van tijd. Maar de tijd doet niet wat hij hoort te doen. De trein zet zich weer in beweging.
“Zorg dat je voor het donker thuis bent”, hoor ik je nog zeggen. Ik had er wat lacherig over gedaan. Dat zeiden mijn ouders vroeger ook. Maar ik ben nu een volwassen vrouw en reis wel vaker in het donker. Genieten van de rust en de stilte van de avond. Genieten van de maan, van de sterren, en de planeten; van de vliegtuigen die als kleine stipjes bewegen door de donkere lucht. De nacht is mooi en de straten zijn stil. Waarom zei je me zo indringend dat ik voor het donker thuis moest zijn? Ik stelde je de vraag. Je wilde me niet ongerust maken maar toch ook waarschuwen. Je had het over de zwarte bomen. Hierachter zijn gevaren. Het is hier niet zoals bij jou. Ik hoor het je nog zeggen.
De trein rijdt door. Ik kijk op mijn horloge. Het is half 11. Het is ochtend, bewolkt maar het regent niet. We bereiken de brug en rijden over de Maas. Als we aan de andere kant van de Maas komen betrekt het weer. De lucht wordt donkerder en donkerder. Ik verwacht elk moment een enorme onweersbui maar dat gebeurt niet. Wel wordt de lucht nog donkerder. Het wordt zelfs zo donker als de nacht. Ik kijk opnieuw op mijn horloge. Hij staat stil. Ik kijk op mijn telefoon waar normaal de tijd staat aangegeven en zie nu alleen maar streepjes. Ik kijk naar de schermen in de trein en ook deze staan op zwart. Er bekruipt me nu een gevoel van angst. Het lijkt wel of de tijd stil staat. De trein raast een zwarte donkere wereld door. Er is niets te zien, het lijkt wel nacht. Geen maan, geen sterren, geen straten met lantaarns: niets daarvan is er te zien. De trein lijkt door een zwarte tunnel te razen. Ik zie de mensen in de trein. Ze bewegen niet. Zij lijken te zijn bevroren in een houding zoals toen de trein wegreed. De trein heeft zo’n vaart dat het lijkt alsof ik tegen de rugleuning aangeplakt zit. Ik houd mijn adem in en voel me verstijfd van angst, en houd me vast aan de leuningen. Opeens voel ik de trein remmen. Ik kijk naar buiten of ik wat zie. Maar het is nog steeds donker. Een gitzwarte nacht ondanks dat het dag is. Er is geen station te zien en toch remt de trein. Hij gaat echt stoppen. Ik hoor en voel het sterke afremmen. Mijn horloge staat nog steeds stil. De mensen zitten nog steeds bewegingloos in hun stoelen.
En dan staat de trein stil. Er is geen geluid te horen. Ik besluit op onderzoek uit te gaan. Bij de deuren is niemand te zien. Ik druk op de gele knop en wacht. Het lijkt of de deur twijfelt. Even gebeurt er niets en dan gaat de deur krakend open. Ik tuur het donker in en zie dat we midden in een bos stilstaan. Een zwart donker bos, met bomen waarvan de takken zachtjes wiegen in de wind. Het lijkt of de takken armen zijn. Armen die me roepen en wenken. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en laat ze langzaam aan de duisternis wennen. Ik zie precies voor de treindeur een pad het bos in gaan. Ik stap aarzelend uit de trein. Het is nog steeds half 11 op mijn horloge. Hoe kan dit? Met kleine stapjes loop ik het pad op. De bomen hebben lange takken, net als treurwilgen. Terwijl ik over het pad loop strelen ze mijn hoofd en mijn armen. Ik zie dat het mistig wordt. De mist wordt dichter en dichter. Mijn haren plakken in mijn gezicht. Is dit van angst of van het vocht dat de mist verspreid?
De takken van de bomen bewegen meer en meer zonder dat er een vlaagje wind te voelen is. Opeens zie ik van alles bewegen achter de bomen. Doordat het zo donker is en de figuren ook zwart zijn is het moeilijk te zien wat het zijn. Maar dan probeert een hand mijn voet te pakken. Ik zie dat het een man is. Ik denk aan jouw woorden: zorg dat je voor het donker thuis bent. Je vertelde me over mannen achter bomen. Ik lachte je uit, maar nu denk ik aan je woorden terug. Het zweet breekt me uit. Ik zie dat achter bijna alle bomen zwarte wezens staan. Ze zijn klein, hebben zwarte kleding aan en hoge puntmutsen op. Je zou bijna denken dat het kabouters zijn. Hun gezichten kan ik niet zien. Wel dat ze me proberen ze pakken bij mijn voeten. Ik ren over het smalle pad en probeer de handen te ontwijken. En dan opeens staat er een vrouw voor me. Ze draagt witte, bijna witgoudkleurige kleding.
“Heb vertrouwen in jezelf”, zegt ze me. Ze geeft me een halsketting met een steen in de kleur van haar kleding. Ze doet hem bij mij om en zegt dat ik alles aan zal kunnen.
“Deze steen is je steun, je herinnering aan je eigen kracht. Kijk om je heen, vertrouw op de weg die je kiest. Ga nu en zoek die weg.”
Zo plotseling als ze kwam is ze ook weer verdwenen. Er is weer duisternis. Ik pak de steen in mijn hand en opeens voel ik dat ik de lucht in ga. Ik vlieg! De donkere wereld zie ik onder me voorbij gaan en ik reis een prachtige sterrenhemel tegemoet. Ik zie de maan en in zijn volle schijnsel verlicht hij het heelal. Ik voel me vrij en gelukkig.
Opeens hoor ik een stem. Ik sla mijn ogen op. Voor mij staat de treincontroleur en die kijkt mij wat ongerust aan. Hij roept me.
“Mevrouw! Moet u er hier niet uit? We zijn in Eindhoven! Het is 12 uur!”
Natuurlijk! Ik droomde alleen maar! Ik bedank hem en pak snel mijn spullen. Ik druk op de gele knop en spring de trein uit. Even blijf ik staan, nog duf van het slapen. Ik wrijf de slaap uit mijn gezicht. Uit gewoonte doe ik mijn kettingen netjes om mijn nek en dan voel ik iets wat daar niet hoort te zijn. In mijn hand glinstert die witgoudkleurige steen en een gelukzalig gevoel maakt zich van mij meester.
©Petra Jansen.